Het is ...

1.   ?    middag
2.   ?    namiddag
3.   ?    avond

We zijn in het station van ...

1.   ?    Leuven
2.   ?    Mechelen
3.   ?    Brussel

Rachid

1. wil nu naar huis.
2. moet werken.
3. is boos omdat de trein niet op tijd is.
4. is de man van Aisha.

De trein heeft vertraging =

1. De trein komt niet.
2. De trein komt te vroeg.
3. De trein komt te laat in het station.
4. De trein staat in het station.

De trein is niet op tijd.

1.   ?    De trein komt niet.
2.   ?    De trein komt te laat.
3.   ?    De trein staat in het station.

Hoeveel minuten vertraging heeft de trein?

De vrouw zegt:

1.   ?    De trein is altijd op tijd.
2.   ?    De trein is niet altijd op tijd.
3.   ?    De trein is soms op tijd.
4.   ?    De trein is nooit op tijd.

Het is altijd hetzelfde =

1.   ?    Ik hou niet van wachten.
2.   ?    Er zijn altijd problemen met de treinen.
3.   ?    De treinen komen soms niet op tijd.

De vrouw is boos want ...

1. ze wil nu naar huis.
2. ze wil niet wachten.
3. de ticketten zijn duur.

Rachid zegt:

1. s' Avonds moeten de mensen een beetje wachten op de trein.
2. 's Avonds rijden de treinen met vertraging.
3. Heel veel treinen rijden op tijd.

De meeste treinen rijden op tijd. De meeste =

1. 20 % van de treinen
2. 50 % van de treinen
3. 90 % van de treinen
4. 100 % van de treinen

Rachid werkt in het station en de vrouw ...

1. heeft gelijk.
2. heeft geen gelijk.
3. heeft een beetje gelijk.